De boerderij heeft een grote uitgebouwde stenen opkamer. Dit is mogelijk een uitbreiding van een kleinere opkamer van het, tot dat moment rechthoekig, gebouw. Deze veronderstelling is gebaseerd op het bouwhistorisch onderzoek. De opkamer bood bij overstromingen – meer dan 30 zijn er geteld in de loop der eeuwen – een veilige plek aan de bewoners. Gemiddeld maakte elke generatie in zijn leven één of twee overstromingen mee. De hooggelegen kamers waren een goede wijkplaats. In de voorgevel van de opkamer is een vloeddeur aanwezig, dit is een nooddeur. Bij dreigende overstroming werd de schouw bij de voorgevel vastgebonden. Het stijgende water bracht deze omhoog bij de deur waardoor men, indien gewenst, naar buiten kon gaan. De opkamer is een typische pronkkamer. Uitgezonderd het gebruik bij overstromingen, werd deze kamer eigenlijk alleen gebruikt voor speciale gelegenheden of bij belangrijk bezoek. De schuiframen zijn een oud type met vast raamkalf. Een raamkalf is een horizontale balk tussen het onder- en bovenraam. In de meeste ramen zit oud glas, soms met kleine luchtbelletjes. De balken van het plafond zijn lichter uitgevoerd dan in de middenkamer en zijn met een profieltje afgewerkt. Ook dit suggereert dat dit gedeelte van de boerderij iets jonger is dan de middenkamer. Hier weer zwanenhalskorbelen bij de muurstijlen. De stookplaats in de opkamer bevindt zich tegen de oostelijke buitengevel. In de loop van de tijd zijn er verschillende schoorstenen aanwezig geweest. De oudste is een schouw geweest, waaronder een open vuur heeft gebrand. Kleiner dan in de middenkamer, maar toch wel twee meter breed en ongeveer 80 cm diep. De hoogte en de breedte van die oude schouw zijn uit bouwsporen in de muur gebleken.
Tegen de buitenwand zijn enkele oude tegelfragmenten gevonden. De breedte is ook af te lezen aan de eerste balk, het gedeelte zonder profiel was opgenomen in het metselwerk van de boezemwand. Een tweede bouwspoor was qua maat ongeveer gelijk aan de nu aanwezige schoorsteen; de schoorsteen zou zoiets geweest kunnen zijn in de periode rond 1850-1950. Deze schouw komt uit een boerderij in Graafland (Groot-Ammers) en was al geruime tijd in bezit van de Historische Vereniging Binnenwaard. Hier heeft deze een passende plek gekregen. De schouw is gemarmerd, een verftechniek die hout de uitstraling van marmer geeft. Hoe mooi, hangt geheel af van de vaardigheid en artistieke inzichten van de schilder. Het derde bouwspoor betrof het rookkanaal dat is aangebracht bij de verbouwing in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. In die tijd is zeer rigoureus verbouwd om een aparte woning te realiseren binnen de uitbouw. De kelders werden uitgebroken, de totale hoogte van kelder en opkamer werd in twee verdiepingen van gelijke hoogte verdeeld. Door deze ingreep veranderde voorgevel ingrijpend.
Van de middeleeuwen tot ver in de twintigste eeuw was de bedstee de slaapplaats voor de meeste Nederlanders. De gebruikelijke breedte was 1.20 m, de lengte tussen 1,60 en 1,90 m. Wie in een bedstee sliep, was beschermd tegen de tocht en de nachtelijke kou. Een bedstee is vaak verborgen achter gordijntjes of houten betimmeringen die werden beschilderd of met kunstig snijwerk versierd. In deze opkamer zijn zeer waarschijnlijk ook bedsteden geweest, hoe precies is niet bekend want alles was veranderd. Deze bedstedenwand komt wel uit de oude boerderij. Hij is aangepast en in deze kamer opgebouwd. Het is dus oud materiaal en naar authentieke voorbeelden opgebouwd. De bedstede heeft een krib voor een baby. De bedstee is op de oude manier opgemaakt met origineel beddengoed.
De chique kuifkast naast de schoorsteen is gevuld met linnengoed zoals een rijke boerin dat had, alles in veelvoud op mooie stapeltjes in de kast. Het huisorgel is een indrukkend exemplaar, uit eind 1800, krullerig en protserig, zoals de smaak in die periode was en helemaal mooi passend bij deze kamer. De vloer is een nieuwe marmeren vloer, geïnspireerd op enkele voorbeelden uit de streek.